4. Geologie

Momenteel bevindt u zich in een rivierkleilandschap. Wanneer u naar het noorden kijkt, ziet u aan de overkant van de rivier Wageningen, gelegen op een stuwwal. Dit landschap is gevormd gedurende de ijstijden. In deze periode van Saailen is ijs opgestuwd en in de periode van het Weichselien is er als gevolg van wind, dekzand in het deelgebied afgezet. Door deze ontwikkelingen zijn stuwwallen, beekdalen, (afgegraven) vlaktes, crevasserug, oeverwallen en stroomruggen onstaan.

Gedurende het Tertiair vormde Hemmen onderdeel van de zeebodem en zijn dikke pakketten mariene sedimenten afgezet. In het Pleistoceen trok de zee zich terug en gingen de mariene afzettingen (onstaan vanuit de werking van de zee) over in fluviatiele afzettingen onder invloed van de Rivieren. Het Pleistoceen is een periode van afwisselende warme (interglacialen) en koude (glacialen) perioden. Tijdens de glacialen is het meestal vrij droog, terwijl tijdens de interglacialen het klimaat vochtig is. Er zijn verschillende glacialen te onderscheiden gedurende het Pleistocene tijdvak, de belangrijkste voor de Betuwe zijn het Saalien en het Weichselien. In het Saalien heeft het landijs zich vanuit Scandinavië uitgebreid en de Betuwe bereikt. Door het zich uitbreidende landijs zijn aan weerszijden van de ijstong de sedimenten opgestuwd waardoor de stuwwallen zijn ontstaan, die we nu kennen als de Veluwe, Rijk van Nijmegen en het Montferland. In het figuur zijn de beekdalen, vlaktes, stuwallen, erosiedalen, crevasserug en oeverwallen/ stroomruggen aangegeven.